Onbetaalde en betaalde aje - Land- en tuinbouw |
Arbeidsvolume primaire land- en tuinbouw gestegen
|
28-11-2022
|
Het arbeidsvolume in de land- en tuinbouw is in 2021 met 1,7% gestegen tot ruim 160.000 arbeidsjaareenheden (aje). Met de toename van het arbeidsvolume in 2019 en 2020 is in drie jaar tijd het aantal aje met 7.000 toegenomen. Voor deze jaren is het arbeidsvolume geleidelijk gedaald, met gemiddeld 1,8% per jaar in de periode 2000-2018. De toename van het arbeidsvolume in de jaren 2019-2021 is vooral te danken aan de groei van de glastuinbouw.
|
Opnieuw toename arbeidsvolume
Het arbeidsvolume is een maat voor de werkgelegenheid, uitgedrukt in voltijdbanen. Hiervoor wordt binnen de land- en tuinbouw de term arbeidsjaareenheid (aje) gebruikt. Een arbeidskracht die 2.000 uur of meer werkt, wordt gezien als 1 aje. In dit kengetal is (een deel van de) flexibele arbeid opgenomen, het totaal aan flexibele arbeid is lastig vast te stellen omdat de inzet is beperkt tot piekperioden en er geen sprake is van jaarrondbanen.
Het arbeidsvolume van het gezin is in 2021 met 2% gedaald tot ruim 80.000 aje; van buiten het gezin nam de inzet met 6% toe tot 80.000 aje. Zo vindt een verdere verschuiving plaats van gezinsarbeid (tussen 2000 en 2021 van 66% naar 50%, zie tabel ) naar arbeid van buiten het gezin. Dat geldt overigens vooral voor het volume van de niet-regelmatige arbeid, waarvan het aandeel op het totaal arbeidsvolume is toegenomen van 7% in 2000 tot 20% in 2021. Het aandeel van het arbeidsvolume van personeel met een vast contract is in deze periode gestegen van 25% naar 29%.
Aandeel gezin in arbeidsvolume 50%
De helft van de werkgelegenheid (op basis van het arbeidsvolume in aje) is geconcentreerd op de glastuinbouw- en melkveebedrijven (tabel). De samenstelling verschilt echter sterk: in de melkveehouderij heeft het gezin veruit de grootste inbreng (87% in 2021), terwijl dat in de glastuinbouw geldt voor vast en los personeel (91% in 2020). De vermindering van het aantal bedrijven in combinatie met een sterke schaalvergroting in de tuinbouw - vooral de glastuinbouw - heeft gezorgd voor een verschuiving van gezinsarbeid naar personeel van buiten het gezin. Van het personeel buiten het gezin werkt nu 78% op tuinbouwbedrijven (glastuinbouw- en opengrondstuinbouwbedrijven). De bedrijven in de meer grondgebonden sectoren steunen nog altijd voor het overgrote deel op de inzet van het gezin (tabel).
Werkgelegenheid op land- en tuinbouwbedrijven naar bedrijfstype, 2000 en 2021 |
Glastuinbouw | 52.693 | 46.339 | 28 | 9 | 6 | 16,6 | | Opengrondstuinbouw | 33.988 | 28.689 | 47 | 31 | 3,2 | 5 | | Akkerbouw | 19.374 | 17.145 | 81 | 78 | 1,3 | 1,5 | | Melkveehouderij | 45.810 | 33.134 | 93 | 87 | 2 | 2,3 | | Overige graasdierhouderij | 22.801 | 15.435 | 85 | 80 | 1,1 | 1,5 | | Intensieve veehouderij | 22.164 | 12.161 | 79 | 66 | 1,8 | 2,4 | | Gecombineerd | 15.298 | 7.527 | 85 | 67 | 2 | 2,5 | | Alle | 212.129 | 160.430 | 66 | 50 | 2,2 | 3,1 | |
Snellere toename arbeidsbezetting
De benodigde arbeid per bedrijf neemt enerzijds toe door de groei van de bedrijfsomvang en daalt anderzijds door toename van de arbeidsproductiviteit. Het eerste effect is iets groter waardoor over een langere periode bezien de gemiddelde arbeidsbezetting per bedrijf is gestegen, van 2,18 aje in 2000 tot 3,08 aje per bedrijf in 2021 (zie figuur en tabel), een gemiddelde jaarlijkse groei van 1,7%. In 2016 vond een sprong plaats (van 2,45 naar 2,75 aje per bedrijf) door een verandering in de registratie van bedrijven, waardoor een groot aantal zeer kleine bedrijven met weinig arbeidskrachten wegviel. Tussen 2000 en 2015 nam de arbeidsbezetting toe met gemiddeld 0,8% per jaar, en tussen 2016-2021 met 2,3% per jaar.
Tussen de sectoren loopt de arbeidsbezetting in 2021 uiteen van 1,5 aje per bedrijf op de akkerbouw- en overige graasdierbedrijven, 2,3 aje op de melkveebedrijven, tot 16,6 aje per bedrijf op de glastuinbouwbedrijven. In de laatste sector is de arbeidsbezetting vanaf 2000 met een factor 2,8 gestegen.
Aantal regelmatig werkzame arbeidskrachten
Een andere wijze van berekening van de werkgelegenheid gaat uit van het aantal arbeidskrachten, waarbij niet wordt gekeken naar de inzet in arbeidsuren. Van de ruim 181.000 regelmatig werkzame (vaste) arbeidskrachten volgens de Landbouwtelling behoorden in 2021 bijna 115.000 tot het gezin (bedrijfshoofden, echtgenoten en meewerkende familie), ofwel 64% tegen 71% in 2016. Het aantal niet-gezinsarbeidskrachten (verder ook aangeduid met personeel) is in 2021 met 8.300 toegenomen tot 66.000, een plus van 14%. In deze cijfers zijn de flexibele arbeidskrachten (uitzendkrachten en personeel met tijdelijke contracten) niet opgenomen. De vaste arbeidskrachten hebben meestal volledige jaarrondbanen, terwijl de inzet van flexibele arbeidskrachten met name in de tuinbouwsectoren beperkt is tot de piekperioden. In de oogst-/piekperioden kunnen grote aantallen mensen aan het werk zijn, maar slechts voor (hele) korte perioden.
Spanning op arbeidsmarkt sterk opgelopen Na de financiële en economische crisis is het aantal openstaande vacatures opgelopen tot het aanbreken van de coronacrisis in 2020. Na de terugval in dat jaar, is het aantal openstaande vacatures vanaf het eerste kwartaal van 2021 zeer sterk gestegen (zie figuur). De bedrijfstak landbouw, bosbouw en visserij1 volgt over het algemeen het patroon van alle economische activiteiten, zij het op een lager niveau en met meer fluctuaties door de seizoensvraag naar arbeid.
Om een indruk te krijgen van de verhouding tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de Spanningsindicator Arbeidsmarkt ontwikkeld. Na de economische crisis herstelde de arbeidsmarkt zich vanaf 2013 waardoor de spanning opliep van ruim naar krap, om in de coronacrisis van 2020 terug te zakken naar een gemiddeld niveau. Vanaf het tweede kwartaal van 2021 is de spanning op de arbeidsmarkt echter sterk opgelopen, met de kenmerkende seizoensinvloeden van de agrarische arbeidsmarkt. De totale arbeidsmarkt is in het tweede kwartaal van 2022 voor het eerst als ‘zeer krap’ getypeerd.
De oplopende spanning op de arbeidsmarkt in de afgelopen jaren komt ook naar voren uit de CBS-conjunctuurenquête onder de Nederlandse ondernemers. Binnen de bedrijfstak landbouw, bosbouw en visserij ondervond tot halverwege 2017 slechts een paar procent van de ondernemers belemmeringen in de bedrijfsvoering door een tekort aan arbeidskrachten. Dat liep op tot 18% in het eerste kwartaal van 2020. Na een afname tot 13% in het eerste kwartaal van 2021, steeg het deel van de ondernemers dat belemmeringen ervoer door een tekort aan arbeidskrachten tot rond 20% vanaf het derde kwartaal van 2021.
1De vacaturegraad is niet beschikbaar voor de primaire land- en tuinbouw. Daarom is gekozen voor de bedrijfstak landbouw, bosbouw en visserij die wat ruimer is dan alleen de primaire land- en tuinbouw. Binnen de bedrijfstak landbouw, bosbouw en visserij neemt de primaire land- en tuinbouw zo’n 75% van de banen voor z’n rekening.
|