Mijn agrimatie
v

Agrimatie - informatie over de agrosector

Agrimatie > Thema's > Arbeid
     
Arbeid
Kies een indicator
Onbetaalde en betaalde aje - Land- en tuinbouw

Arbeidsvolume primaire land- en tuinbouw in 2024 licht gedaald
8-12-2025

Het totale arbeidsvolume in de land- en tuinbouw bedroeg in 2024 ruim 163 duizend arbeidsjaareenheden (aje), een daling van 1,0% ten opzichte van 2023 (164,7 duizend aje). Daarmee komt de lichte groeitrend van de afgelopen jaren tot stilstand. Sinds 2017 nam de arbeidsinzet gestaag toe, na een lange periode van daling tussen 2000 en 2017. De recente afname hangt samen met een verdere terugloop van gezinsarbeid, die niet volledig kon worden gecompenseerd door de inzet van personeel van buiten het gezin.

Het arbeidsvolume is een maat voor de werkgelegenheid, uitgedrukt in voltijdbanen. Hiervoor wordt binnen de land- en tuinbouw de term arbeidsjaareenheid (aje) gebruikt. Een arbeidskracht die 2.000 uur of meer werkt, wordt gezien als 1 aje. In dit kengetal is (een deel van de) flexibele arbeid opgenomen, het totaal aan flexibele arbeid is lastig vast te stellen omdat de inzet is beperkt tot piekperioden en er geen jaarrondbanen zijn.
 

Sterke regionale concentratie van arbeid met lichte verschuiving naar het oosten
De regionale verdeling van het arbeidsvolume blijft sterk geconcentreerd in Zuid-Holland, Noord-Brabant en Gelderland, die samen bijna de helft van het landelijke arbeidsinzet leveren. De laagste arbeidsinzet wordt geregistreerd in Utrecht en Groningen. Sinds 2000 is de arbeidsinzet in vrijwel alle provincies gedaald, met in absolute zin de grootste afnames in de drie provincies met de hoogste inzet (Gelderland, Noord-Brabant en Zuid-Holland). Toch is er in de laatste jaren, juist in deze provincies, sprake van een lichte groei in enkele provincies, terwijl het landelijk totaal stabiel bleef.

Op landsdeelniveau blijft de verdeling nagenoeg gelijk: West-Nederland vertegenwoordigt circa 33% van de totale arbeidsinzet, gevolgd door Oost-Nederland (27%), Zuid-Nederland (25%) en Noord-Nederland (15%). Deze verdeling weerspiegelt de ruimtelijke specialisatie binnen de landbouw: de tuinbouw is dominant in het westen, de intensieve veehouderij in het zuiden, en de melkvee- en akkerbouwbedrijven in het noorden en oosten, waar gezinsarbeid nog een groot aandeel heeft.

Provincies met een hoge arbeidsinzet, zoals Zuid-Holland en Noord-Brabant, combineren intensieve teeltvormen met een hoge toegevoegde waarde per ha en een sterk netwerk van toeleverende en verwerkende bedrijven (zie ook Vogelzang et al., 2016). In meer extensieve landbouwregio’s, zoals Friesland, Drenthe en Zeeland, is de directe impact kleiner, maar spelen deze bedrijven een grotere rol in lokale werkgelegenheid en landschapsbeheer (zie ook Kieviet et al., 2025). De lichte verschuiving van arbeid richting oostelijke provincies duidt op een bredere spreiding van de agrarische bedrijvigheid en een blijvende economische vitaliteit buiten de traditionele tuinbouwregio’s.

Afname van gezinsarbeid, groei van personeel
In 2024 leverde gezinsarbeid ruim 80 duizend aje, vrijwel evenveel als in 2023 (+0,1%). Daartegenover staat dat de inzet van personeel van buiten het gezin in 2024 uitkwam op circa 83 duizend aje, een daling van ongeveer 2,0% ten opzichte van een jaar eerder. Binnen dit personeelsbestand wordt onderscheid gemaakt tussen vast in dienst personeel en flexibel personeel. De categorie flexibel omvat de niet-regelmatig werkzame arbeidskrachten, die in deze cijfers tot het personeel worden gerekend. Flexibele arbeid was in 2024 goed voor bijna 40% van de totale personeelsinzet en bijna een vijfde van de totale arbeidsinzet. Het aandeel gezinsarbeid in de totale arbeidsinzet kwam daarmee uit op 49%, tegen 67% in 2000. Deze verschuiving weerspiegelt de toenemende schaalgrootte van bedrijven en de structurele behoefte aan externe arbeid.

Werkgelegenheid op land- en tuinbouwbedrijven naar bedrijfstype, 2000 en 2024
BedrijfstypeAantal aje a Aandeel (%) gezinAje per bedrijf
200020242000202420002024
Glastuinbouw52.67545.607288617,3
Opengrondstuinbouw33.96630.23247283,25,6
Akkerbouw19.33418.83281751,31,7
Melkveehouderij45.75832.576938622,5
Overige graasdierhouderij22.74616.53185791,11,6
Intensieve veehouderij22.13611.70479621,82,6
Gecombineerd 15.2817.582857022,6
Alle211.896163.06466492,23,3
a Arbeidsjaareenheid
Bron: CBS-Landbouwtelling; bewerking: Wageningen Economic Research.


Grote verschillen tussen sectoren: gezin in melkvee, personeel in glastuinbouw
Ruim de helft van de totale arbeidsinzet komt voor rekening van de glastuinbouw en de melkveehouderij. Op melkveebedrijven is de arbeid vrijwel volledig gezinsgebonden: 86% van de inzet komt daar voor rekening van het gezin. In de glastuinbouw is de situatie precies omgekeerd: meer dan 90 procent van de arbeidsinzet bestaat uit personeel, grotendeels met een flexibel karakter. In de gehele tuinbouw, zowel glas als open grond, is inmiddels circa 64% van de arbeidsinzet afkomstig van personeel van buiten het gezin. De arbeidsbezetting varieert sterk per sector: van 1,6 aje op overige graasdierbedrijven tot gemiddeld 17,3 aje in de glastuinbouw.

Arbeidsbezetting per bedrijf blijft hoog, maar groei vlakt af
De gemiddelde arbeidsbezetting per bedrijf bedroeg in 2024 circa 3,3 aje, vrijwel gelijk aan het niveau van 2023. Daarmee lijkt de sterke groei van de voorgaande jaren tot stilstand gekomen. Tussen 2020 en 2023 steeg de arbeidsbezetting per bedrijf nog van 3,0 naar 3,3 aje, een toename van ruim 10%. Deze ontwikkeling weerspiegelt de voortgaande schaalvergroting in de landbouw, die sterker doorwerkte dan de arbeidsbesparende effecten van mechanisatie en productiviteitsgroei.

Aantal vaste arbeidskrachten in de land- en tuinbouw
In 2024 telde de primaire land- en tuinbouw circa 184,7 duizend vaste arbeidskrachten, een lichte daling van 0,2% ten opzichte van 2023. Het aandeel gezinsarbeid is 60%, dat zijn ongeveer 109,8 duizend gezinsarbeidskrachten. Dit aandeel ligt vrijwel gelijk aan 2023, maar duidelijk lager dan in 2016 toen nog ruim 71% van de arbeidskrachten tot het gezin behoorde. Het aantal vaste niet-gezinsarbeidskrachten kwam in 2024 uit op 74,8 duizend personen, iets minder dan een jaar eerder.

Vacaturegraad gestabiliseerd op hoog niveau
Na de financiële crisis van 2008-2011 en de daaropvolgende hersteljaren nam de vacaturegraad in de Nederlandse economie gestaag toe. De coronapandemie in 2020 zorgde voor een tijdelijke terugval, maar vanaf 2021 volgde een uitzonderlijk sterke stijging. In 2022 bereikte de vacaturegraad, het aantal openstaande vacatures per 1.000 banen, in het bedrijfsleven een piek van 54 openstaande vacatures per duizend banen. Sinds eind 2023 is de spanning afgenomen en in 2024 en de eerste helft van 2025 gestabiliseerd rond 44 vacatures per duizend banen.
De sector landbouw, bosbouw en visserij laat een vergelijkbaar patroon zien, maar op een structureel lager niveau en met sterkere seizoenschommelingen. Hier varieerde de vacaturegraad in 2024 en begin 2025 tussen de 27 en 33 vacatures per duizend banen. Deze lagere structurele spanning hangt samen met de seizoensgebonden vraag naar arbeidskrachten in de primaire productie (figuur).

 
Spanningsindicator en vacatureontwikkeling op de arbeidsmarkt
De door UWV ontwikkelde spanningsindicator bevestigt deze trend. Na een krappe fase in 2018 en 2019 daalde de spanning in 2020 terug naar een gemiddeld niveau. Vanaf 2021 liep de spanning snel op en in 2022 en 2023 bereikte de arbeidsmarkt voor alle beroepen het niveau zeer krap. Vanaf eind 2023 is de spanning iets verminderd en sindsdien wordt de arbeidsmarkt als krap getypeerd, met waarden tussen 3,6 en 4,0 in 2024.

Voor agrarische beroepen is het beeld minder extreem. Tot 2021 bleef de spanning hier doorgaans ruim of gemiddeld, maar vanaf 2022 werd de arbeidsmarkt ook in deze beroepsgroep structureel krap, met zelfs een zeer krappe situatie in delen van 2023. In 2024 en begin 2025 bleef de spanning in de agrarische beroepen krap, maar duidelijk minder hoog dan in de totale economie. Tegelijkertijd waren de seizoensfluctuaties sterk zichtbaar: de spanning steeg in de zomermaanden tot bijna 4,0 en daalde in het vierde kwartaal terug naar 1,9. Dit bevestigt de structurele afhankelijkheid van de sector van tijdelijke en seizoensgebonden arbeid.

Belemmeringen door personeelstekort
De conjunctuurenquête van het CBS laat zien dat steeds meer ondernemers een tekort aan arbeidskrachten als belemmering ervaren. In het totale bedrijfsleven steeg dit aandeel van minder dan 5% in 2014 naar bijna 48% in 2022. Sindsdien is er een lichte daling, maar nog altijd ervaart ongeveer een derde van de ondernemers in 2024 en 2025 structurele knelpunten door een tekort aan personeel.

In de landbouw, bosbouw en visserij lag het aandeel ondernemers dat hinder ondervond van personeelstekorten lange tijd lager. Tot 2017 was dit slechts enkele procenten. Daarna steeg dit percentage snel, met een piek van circa 29% begin 2025. Daarmee blijft de sector structureel onder het landelijk gemiddelde, maar ook hier is er duidelijk een toenemende en aanhoudende druk op de arbeidsmarkt.


1De vacaturegraad is niet beschikbaar voor de primaire land- en tuinbouw. Daarom is gekozen voor de bedrijfstak landbouw, bosbouw en visserij die wat ruimer is dan alleen de primaire land- en tuinbouw. Binnen de bedrijfstak landbouw, bosbouw en visserij neemt de primaire land- en tuinbouw zo’n 75% van de banen voor z’n rekening.


Kies een sector

Meer informatie over dimensies
  • Algemeen
    >
  • Economie
    >
  • Maatschappij
    >
  • Milieu
    >
Referenties
Deze tekst is afkomstig uit de publicatie Staat van Landbouw, Visserij, Voedsel en Natuur 2025. (Jellema et al., 2025); Rapport 2025-123.

Toelichting: Spanningsindicator Arbeidsmarkt
De Spanningsindicator Arbeidsmarkt van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) geeft een indicatie van de vraag en het aanbod op de arbeidsmarkt. De indicator wordt berekend door het geschatte aantal openstaande vacatures te delen door het aantal personen dat op hetzelfde moment korter dan 6 maanden een WW-uitkering ontvangt. Deze grootheden worden gebruikt als benadering van de openstaande vraag en het direct beschikbaar aanbod. De indicator kan een getal geven tussen 0 en oneindig. Hoe hoger het getal, hoe hoger de spanning op de arbeidsmarkt voor werkgevers. Bij een indicator van 0 is de arbeidsmarkt zeer ruim, want er zijn geen openstaande vacatures en wel kortdurend werklozen. Bij veel openstaande vacatures ten opzichte van het aantal kortdurend werklozen is de arbeidsmarkt zeer krap. Er wordt een indeling in vijf categorieën gebruikt:
0 tot 0,25: zeer ruim
0,25 tot 0,67: ruim
0,67 tot 1,5: gemiddeld
1,5 tot 4,0: krap
4,0 of meer: zeer krap


Meer informatie
Toelichting indicator
Thema omschrijving
Beleidsinformatie
Archief



naar boven